Benchmarken: de weg naar de middelmaat

Gepost 01/10/2015

Als landmeter geen benchmarks zouden hebben gehad, zou de hoogte van een berg ons niets zeggen. De Mount Everest zou nét zo goed vijf kilometer (vanaf het plaatselijke vliegveld), tien kilometer (vanaf zeeniveau) of twintig kilometer (vanaf de bodem van de oceaan) kunnen zijn. Uit pragmatische overwegingen is zeeniveau gekozen, maar het had net zo goed het middelpunt van de aarde kunnen zijn.

Allerlei menswetenschappers en economen hebben dat begrip ‘benchmarking’ omarmd, waarbij de hoogte van de berg hun bedrijfsresultaat is en het gemiddelde van alle andere bergen de benchmark.

“Wij doen het beter dan het landelijk gemiddelde”. Of slechter natuurlijk, maar dat hoor je om de één of andere reden zelden.

Er zijn echter een aantal essentiële verschillen tussen de oorspronkelijke benchmarks en die van de HRM-landmeters. Om te beginnen is het landelijk gemiddelde van de gezamenlijke bergen redelijk stabiel, de stijgende zeespiegel eventjes niet meegerekend. Voor de gemiddelde werkdruk, winst of ontevredenheid is dat een heel ander verhaal.

Maar belangrijker is, dat die landmeter van destijds nooit de intentie heeft gehad om ‘zijn’ berg zo ver mogelijk boven de zeespiegel uit te laten stijgen. “De Mont Blanc is nu ongeveer de helft van de Mount Everest, maar we zetten alles op alles om dat verschil te minimaliseren”. Zul je nooit horen, althans niet van een landmeter.

HRM-ers zeggen dat wél. “Ons ziekteverzuim is 6% tegen een landelijk gemiddelde van 4%. We hebben nog een inhaalslag te maken”. Niks mis mee, natuurlijk. Zorgelijker wordt het in de (niet-verzonnen!) uitspraak: “Dertig procent van onze werknemers klagen over een te hoge werkdruk, terwijl dat landelijk veertig procent is. We doen het dus bovengemiddeld en kunnen onze pijlen op andere zaken richten”.

Terwijl het toch een teken van zorg zou moeten zijn als dertig procent van je werknemers loopt te steunen en te zuchten. 

UA-47512829-1